Je sou
haiterais également rappeler à l'honorable membre le point de vue de mon prédécesseur en la matière qui a été exprimé dans sa réponse à la question parlementaire no 241 du 12 novembre 1992 de M.
Van Nieuwenhuysen, député (Questions et Réponses, Chambre, 1992-1993, no 41, du 4 janvier 1993, p. 3124.) Ce point de vue peut se résumer comme suit: En ce qui concerne l'emploi des langues par les services de gendarmerie dans leurs rapports avec le public, ces services doivent se conformer au prescrit des lois sur l'emploi des langues e
...[+++]n matière administrative, coordonnées le 18 juillet 1966.
Ik wens het geacht lid verder te herinneren aan het standpunt van mijn voorganger terzake zoals weergegeven in zijn antwoord op de parlementaire vraag nr. 241 van 12 november 1992 van de heer Van Nieuwenhuysen, volksvertegenwoordiger (Vragen en Antwoorden, Kamer, 1992-1993, nr. 41, van 4 januari 1993, blz. 3124.) Dit standpunt kan als volgt worden samengevat: Wat het gebruik der talen door de diensten van de rijkswacht in hun betrekkingen met het publiek betreft, dienen deze de voorschriften na te leven van de op 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken.