La règle inscrite dans la disposition législative en cause, selon laquelle l'action en contestation de la reconnaissance paternelle introduite par l'auteur de la reconnaissance ou par la mère qui a consenti à cette reconnaissance n'est recevable que si celui-ci ou celle-ci prouve que son consentement a été vicié, était déjà formulée par l'article 330, § 1 , alinéa 2, du Code civil, tel qu'il avait été remplacé par l'article 38 de la loi du 31 mars 1987 « modifiant diverses dispositions légales relatives à la filiation ».
De regel die is opgenomen in de in het geding zijnde wetsbepaling, volgens welke de vordering tot betwisting van de erkenning van het vaderschap ingesteld door de erkenner of door de moeder die in die erkenning heeft toegestemd, pas ontvankelijk is indien die laatste aantoont dat aan zijn of haar toestemming een gebrek kleefde, was reeds opgenomen in artikel 330, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 38 van de wet van 31 maart 1987 « tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming ».