L'art. 37bis de la loi du 8 avril 1965, introduit par l'art. 2 de la loi du 15 mai 2006, stipule que la médiation permet à la personne qui est soupçonnée d'avoir commis un fait qualifié infraction, aux personnes qui exercent l'autorité parentale à son égard, aux personnes qui en ont la garde en droit ou en fait ainsi qu'à la victime (et ses parents ou les personnes civilement responsables si celle-ci est mineure), d'envisager ensemble, et avec l'aide d'un médiateur neutre, les possibilités de rencontrer les conséquences relationnelles et matérielles du fait qualifié infraction.
Art. 37bis van de wet van 8 april 1965, ingevoegd door art. 2 van de wet van 15 mei 2006, bepaalt dat de bemiddeling als doel heeft de persoon die ervan wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, de personen die ten aanzien van hem het ouderlijk gezag uitoefenen, de personen die hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, alsook het slachtoffer (en, indien deze minderjarig is, zijn ouders en/of de burgerrechtelijk aansprakelijke personen) de mogelijkheid te bieden om samen en met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, aan de materiële en relationele gevolgen van het feit tegemoet te komen.