a) aux personnes qui, au 30 juin 2000 bénéficient du revenu garanti aux personnes âgées ou qui, en vertu de l'article 21, § 2 de la loi du 1 avril 1969 précitée, ont conservé le bénéfice de la majoration de rente en cas d'octroi du revenu garanti aux personnes âgées;
a) op de personen die op 30 juni 2000 het gewaarborgd inkomen voor bejaarden genieten of die, overeenkomstig artikel 21, § 2, van voormelde wet van 1 april 1969, het genot van rentebijslag hebben behouden, ingeval van toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;