« N'existe-t-il pas une discrimination contraire au principe d'égalité garanti par les articles 10 et 11 de la Constitution, entre la situation du saisi obligé de par l'article 1409bis du Code judiciaire de faire, en vue de voir reconnaître le caractère insaisissable des indemnités réparant une perte de revenus due à une incapacité de travail consécutive à un accident de droit commun, des observations dans le délai très bref de 5 jours visé à l'article 1408, § 3, du Code judiciaire, la d
écision du juge des saisies n'étant pour le surplus pas appelable, et la
situation ...[+++] du saisi relativement aux indemnités comparables qui compensent une perte de revenus résultant d'une incapacité de travail et qui sont protégées par l'article 1410, § 1, 4° et 5°, et § 2, 4° et 5°, du Code judiciaire sans que le saisi soit astreint à une quelconque démarche ?« Bestaat er een discriminatie die strijdig is met het gelijkheidsbeginsel dat wordt gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, tussen, enerzijds, de situatie van de beslagene die, teneinde te verkrijgen dat wordt erkend dat de schadevergoedingen tot herstel van een inkomensverlies te wijten aan arbeidsongeschiktheid ingevolge een ongeval van gemeen recht niet vatbaar zijn voor beslag, bij artikel 1409bis van het Gerechtelijk Wetboek verplicht wordt om opmerkingen te formuleren binnen de zeer korte termijn van vijf dagen bedoeld in artikel 1408, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, waarbij ov
erigens tegen de beslissing van de beslagrechter g ...[+++]een hoger beroep kan worden ingesteld, en, anderzijds, de situatie van de beslagene met betrekking tot vergelijkbare schadevergoedingen die een inkomensverlies compenseren dat voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid en die worden beschermd bij artikel 1410, § 1, 4° en 5°, en § 2, 4° en 5°, van het Gerechtelijk Wetboek, zonder dat de beslagene tot enige formaliteit wordt gedwongen ?