« Si le crime ou le délit visé aux articles 398, 399, 400 et 401 a été commis, dans l'exercice ou à l'occasion de l'exercice de leurs fonctions, contre un officier ministériel, un agent dépositaire de l'autorité ou de la force publique ou contre toute autre personne ayant un caractère public, les peines seront respectivement celles mentionnées aux 1º à 8º de l'alinéa précédent.
« Indien de misdaad of het wanbedrijf bedoeld in de artikelen 398, 399, 400 en 401 gepleegd is in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van hun bediening, tegen een ministerieel ambtenaar, een agent die drager is van het openbaar gezag of van de openbare macht of tegen enig ander persoon met een openbare hoedanigheid bekleed, zijn de straffen respectievelijk die welke vermeld zijn in het 1º tot het 8º van het voorgaande lid.