S'agissant des plantes mères destinées à la production de graines (ci-après les « plantes mères à graines »), un ensemble représentatif de ces plantes est échantillonné de telle sorte que la totalité d'entre elles soient analysées dans un laps de quarante ans sur la base d'une évaluation des risques d'infection par les organismes nuisibles figurant à l'annexe 1, partie A, et à l'annexe 1.
In geval van moederplanten die voor de productie van zaad worden gebruikt (hierna "zaadmoederplanten" genoemd, wordt een dusdanig representatief deel van die moederplanten voor zaadproductie bemonsterd zodat alle planten in een tijdsbestek van veertig jaar worden getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage 1, deel A, en bijlage 2 vermelde plaagorganismen.