Lorsque du matériel fait l’objet des essais en tant que comparateur en sus de l’équivalent non transgénique, le ou les diagrammes doivent indiquer la différence moyenne entre le matériel génétiquement modifié et ce comparateur ainsi que les limites de confiance et limites d’équivalence ajustées de celle-ci, pour tout comparateur supplémentaire, par référence à la même base, en l’occurrence celle définie par l’équivalent non transgénique.
Wanneer behalve de conventionele tegenhanger nog een of meer andere testmaterialen als comparator worden gebruikt, worden voor elke aanvullende comparator in de grafiek het gemiddelde verschil met het genetisch gemodificeerde materiaal, de betrouwbaarheidsgrenzen en de aangepaste gelijkwaardigheidsgrenzen weergegeven ten opzichte van dezelfde nullijn als gedefinieerd voor de conventionele tegenhanger.