« L'article 218, § 2 du Code des impôts sur les revenus (1992), inséré par l'article 14 de la loi du 24 décembre 2002 modifiant le régime des sociétés en matière d'impôts sur les reven
us et instituant un système de décision anticipée en matière
fiscale, tel qu'il était applicable pour l'exercice d'imposition 2009, viole-t-il le principe d'égalité formulé aux articles 10, 11 et 172 de la Constitution en ce que les sociétés qui répondent aux caractéristiques d'une P.M.E. mais qui détiennent une participation dont la valeur d'investissem
...[+++]ent excède 50 % du capital libéré augmenté des réserves taxées et des plus-values comptabilisées à la date de la clôture des comptes annuels, ne peuvent bénéficier de l'absence de majoration pour insuffisance de versements anticipés due sur l'impôt se rapportant à leurs trois premiers exercices comptables alors que les sociétés qui répondent aux caractéristiques d'une P.M.E. mais qui ne détiennent pas une participation dont la valeur d'investissement excède 50 % du capital libéré augmenté des réserves taxées et des plus-values comptabilisées à la date de la clôture des comptes annuels peuvent bénéficier de l'absence de majoration pour insuffisance de versements anticipés prévue par cette disposition ?« Schendt artikel 218, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1992), ingevoegd bij artikel 14 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot
instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, zoals het van toepassing was voor het aanslagjaar 2009, het gelijkheidsbeginsel dat is geformuleerd in de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, doordat de vennootschappen die beantwoorden aan de kenmerken van een kmo maar die een participatie bezitten waarvan de investeringswaarde 50 pct. overschrijdt van het gestorte kapitaal verhoogd met de belaste
...[+++] reserves en de geboekte meerwaarden op datum van de afsluiting van de jaarrekening, niet de ontstentenis kunnen genieten van vermeerdering wegens ontoereikende voorafbetalingen, verschuldigd op de belasting die betrekking heeft op hun eerste drie boekjaren, terwijl de vennootschappen die beantwoorden aan de kenmerken van een kmo maar die niet een participatie bezitten waarvan de investeringswaarde 50 pct. overschrijdt van het gestorte kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden op datum van de afsluiting van de jaarrekening de ontstentenis van vermeerdering wegens ontoereikende voorafbetalingen waarin die bepaling voorziet kunnen genieten ?