La troisième question préjudicielle porte sur cette disposition interprétée en ce sens que la notion de « cohabitation » requiert que le partenaire de vie du bénéficiaire du revenu d'intégration, un étranger en séjour illégal sur le territoire, dispose de ressources lui permettant de contribuer financièrement, même de manière modeste, aux dépenses du ménage.
De derde prejudiciële vraag heeft betrekking op die bepaling in die zin geïnterpreteerd dat het begrip « samenwoning » vereist dat de levenspartner van de rechthebbende op het leefloon, een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling, beschikt over bestaansmiddelen die hem in staat stellen om, zelfs op geringe wijze, financieel bij te dragen in de uitgaven van het huishouden.