Il découle de l'interprétation de la disposition en cause, telle qu'elle est formulée en B.8.1, que, dans le cas où le demandeur d'un revenu d'intégration habite sous le même toit qu'un étranger en séjour illégal qui peut contribuer aux dépenses du ménage, le demandeur peut être considéré comme un cohabitant au sens de l'article 14, § 1, 1°, alinéa 2, de la loi du 26 mai 2002.
Uit de interpretatie van de in het geding zijnde bepaling, zoals aangegeven in B.8.1, volgt dat, in het geval dat de aanvrager van een leefloon onder hetzelfde dak woont met een illegaal verblijvende vreemdeling die kan bijdragen in de uitgaven van het huishouden, de aanvrager als een samenwonende in de zin van artikel 14, § 1, 1°, tweede lid, van de wet van 26 mei 2002 kan worden beschouwd.