Lorsqu'un regroupant familial séjourne légalement dans un État membre, est en possession d'un titre de séjour délivré par l'État membre d'une durée de validité d'un an ou plus, a une perspective d'obtenir un droit de séjour permanent (article 3, § 1, de la directive), les États membres sont tenus d'autoriser l'entrée et le séjour de son conjoint (article 4, § 1, préambule et a, de la directive).
Wanneer een gezinshereniger wettig verblijft in een lidstaat, in het bezit is van een door de lidstaat afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van één jaar of langer en reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend (artikel 3, eerste lid, van de richtlijn), moeten de lidstaten aan zijn/haar echtgenote of echtgenoot toestemming geven tot toegang en verblijf (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de richtlijn).