Le législateur a donc pu raisonnablement considérer que si l'écoulement du temps pouvait justifier qu'aucune peine ne soit infligée, la « simple déclaration de culpabilité » ne peut empêcher qu'il « puisse encore être statué sur les intérêts civils » (Doc. parl., Chambre, 1998-1999, n° 1961/5, pp. 6, 7 et 12; Sénat, 1999-2000, n° 2-279/3, pp. 5 et 6).
De wetgever heeft dus redelijkerwijs kunnen bepalen dat, hoewel het verstrijken van de tijd kon verantwoorden dat geen enkele straf wordt opgelegd, de « eenvoudige schuldigverklaring » niet mag beletten dat « nog uitspraak kan worden gedaan over de burgerlijke belangen » (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1961/5, pp. 6, 7 en 12; Senaat, 1999-2000, nr. 2-279/3, pp. 5 en 6).