« Considérant que l'article 8, § 2, de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales permet l'ingérence de l'autorité publique dans l'exercice du droit de toute personne au respect de sa vie privée, pour autant que cette ingérence est conforme à la loi, qu'elle constitue une mesure qui, dans une société démocratique, est nécessaire, notamment à la sécurité nationale et à la sûreté p
ublique, et que les textes qui la prévoient soient accessibles à l'intéressé et rédigés en termes assez clairs pour lui indiquer de manière adéquate quelles circonstances et sous quelles conditions, ils habilitent la puissance
...[+++] publique à s'y livrer, spécialement si l'ingérence présente un caractère secret » (arrêt Wicart du Conseil d'État (30 juin 1995, arrêt nº 54-139).« Overwegende dat artikel 8, § 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de inmenging toelaat van de publieke overheid in de uitoefening van het recht van elk individu op de eerbied voor zijn persoonlijke levenssfeer, voor zover deze inmenging conform de wet is, dat ze een maatregel vormt die in een democratische samenleving noodzakelijk is, met name voor de nationale en de openbare ve
iligheid, en dat de teksten die deze inmenging voorzien toegankelijk zijn voor de betrokkene en voldoende duidelijk zijn opgesteld om hem op passende wijze aan te geven in welke omstandigheden en onder welke
...[+++]voorwaarden ze de openbare macht de toelating geven daartoe over te gaan, in het bijzonder indien de inmenging van geheime aard is » (arrest-Wicart van de Raad van State, 30 juni 1995, arrest nr. 54-139).