À cet égard, le Conseil d'État a très clairement établi « que cet article [30] implique au contraire que la protection que la Constitution accorde à la liberté en matière d'emploi des langues ne vaut pas pour les langues non usitées en Belgique; que chaque autorité peut, dans les limites de sa compétence, régler l'emploi des langues en question ou simplement l'interdire sans qu'aucune disposition de la Constitution ne puisse entraver son action » (1) .
De Raad van State stelde ter zake heel duidelijk « dat dit artikel [30] integendeel inhoudt dat de bescherming die de Grondwet aan de taalvrijheid verleent, zich niet uitstrekt tot de niet in België gesproken talen; dat iedere overheid binnen de kring van haar bevoegdheid het gebruik van die talen kan regelen of gewoon verbieden zonder daarin door enige grondwetsbepaling geremd te zijn» (1) .