Répondant à une question préjudicielle posée par la Cour de cassation, la Cour de justice de l’Union européenne a, par l’arrêt C-157/15 du 14 mars 2017, dit pour droit que l’interdiction de porter un foulard islamique qui découle d’une règle interne à l’entreprise interdisant le port visible de tout signe politique, philosophique ou religieux sur le lieu de travail ne constitue pas une discrimination directe fondée sur la religion au sens de la directive européenne concernée.
Bij arrest C-157/15 van 14 maart 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in antwoord op een door het Hof van Cassatie gestelde vraag gezegd voor recht dat het verbod om een islamitische hoofddoek te dragen op grond van een intern werkreglement van de private werkgever dat voorziet in het verbod op het zichtbaar dragen van enig politiek, filosofisch of religieus teken op het werk, geen directe discriminatie op basis van godsdienst in de zin van de desbetreffende Europese richtlijn oplevert.