2) Le législateur de 1997, dans l'article 16 alinéa 4, a mis fin d'une part, à une jurisprudence dominante selon laquelle les indemnités versées tombaient dans la masse (et était donc réparties entre les créanciers) car le failli ne conservait que le droit d'intenter seul une action ayant exclusivement trait aux droits liés à la personne et d'autre part, à une pratique selon laquelle les faillis, lorsqu'ils demandaient une indemnisation relative à un préjudice corporel, s'assuraient de se faire verser une rente qui était protégée par les règles de l'insaisissabilité et non un capital.
2) De wetgever heeft in 1997 in artikel 16, vierde lid, enerzijds een einde gesteld aan de overheersende rechtspraak waarin schadevergoeding onder de boedel viel (en dus onder de schuldeisers verdeeld kon worden), vermits de gefailleerde alleen het recht behield een vordering in te stellen die enkel verband hield met de rechten van de persoon en anderzijds aan een praktijk waarbij de gefailleerden, wanneer ze een schadevergoeding vroegen voor een lichamelijk letsel, er zeker van konden zijn dat ze geen bedrag uitgekeerd kregen, maar wel een rente die beschermd werd door de regels aangaande het onvatbaar zijn voor beslag.