En outre, les États membres doivent établir leur compétence pour les infractions commises par un de leurs ressortissants ou pour le compte d'une personne morale établie sur leur territoire, à moins qu'ils n’aient décidé d’utiliser les possibilités de ne pas appliquer cette règle de compétence, prévues à l’article 4, paragraphe 2, conformément aux conditions procédurales énoncées à l'article 4, paragraphe 3.
Bovendien moeten de lidstaten hun rechtsmacht vestigen ten aanzien van inbreuken die zijn gepleegd door een van hun onderdanen of die zijn gepleegd voor rekening van een op hun grondgebied gevestigde rechtspersoon, tenzij zij gebruik hebben gemaakt van de door artikel 4, lid 2, geboden opt out -mogelijkheid volgens de procedure van artikel 4, lid 3.