In zijn arrest over het door de Commissie ingestelde beroep wegens niet-nakoming, oordeelt het Hof dat de Bondsrepubliek Duitsland, door schoolgeld voor het bezoek van een in een andere lidstaat gevestigde school op algemene wijze uit te sluiten van de aftrek bedoeld in de Duitse wet op de inkomstenbelasting, de verplichtingen niet is nagekomen die voor haar voortvloeien uit het vrije verkeer van de burgers van de Unie en van de werknemers, uit de vrijheid van vestiging en uit het recht op vrij verrichten van diensten.
Auf die Vertragsverletzungsklage der Kommission hin hat der Gerichtshof entschieden, dass die Bundesrepublik Deutschland dadurch gegen ihre Verpflichtungen aus den Freizügigkeitsrechten der Unionsbürger und der Arbeitnehmer, der Niederlassungsfreiheit sowie der Dienstleistungsfreiheit verstoßen hat, dass sie Schulgeldzahlungen für den Besuch von Schulen in anderen Mitgliedstaaten generell von dem im deutschen Einkommensteuergesetz vorgesehenen Sonderausgabenabzug ausgeschlossen hat.