Dit nauwe verband met toezichtsbesluiten vereist dat dergelijke beoordelingen worden verricht
door de afwikkelingsautoriteit in nauw overleg met de bevoegde autoriteit in overeenstemming met het kader dat is vastgesteld in artikel 45, lid 6, van Richtlijn 201
4/59/EU, en dat dienovereenkomstig de afwikkelingsautoriteit, in het kader van de verplichting van de afwikkelingsautoriteit om de bevoegde autoriteit te raadplegen overeenkomstig artikel 45, lid 6
...[+++], van Richtlijn 2014/59/EU, rekening moet houden met de beoordelingen door de bevoegde autoriteit met betrekking tot het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling voor de vaststelling van prudentiële vereisten.