Die verboden of beperkingen van het bezoekrecht zouden, volgens de verzoekende partij, een inmenging in het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven van de gedetineerden uitmaken; die inmenging zou bijgevolg bij de wet moeten zijn voorzien en in een democratische samenleving nodig moeten zijn voor het nastreven van een of meer legitieme doelstellingen die in artikel 8.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zijn vervat.
Diese Verbote oder Einschränkungen des Besuchsrechts stellten nach Darlegung der klagenden Partei eine Einmischung in das Recht auf Achtung des Privat- und Familienlebens der Inhaftierten dar; diese Einmischung müsse daher im Gesetz vorgesehen und in einer demokratischen Gesellschaft notwendig sein zur Verfolgung eines oder mehrerer rechtmäßiger Ziele, die in Artikel 8 Absatz 2 der Europäischen Menschenrechtskonvention angeführt seien.