Duitsland trok de conclusie dat de gronden waarop de Commissie de formele onderzoeksprocedure had ingeleid derhalve berusten op een onjuist gebruik van de beoordelingsbevoegdheid van de Commissie uit hoofde van artikel 107, lid 3, van het VWEU, wat tot een onredelijk besluit ten nadele van de begunstigde heeft geleid.
Deutschland zog den Schluss, dass die Gründe der Kommission für die Einleitung des förmlichen Prüfverfahrens daher auf einem Fehlgebrauch der Ermessensbefugnis der Kommission beruhen, die ihr nach Artikel 107 Absatz 3 AEUV zusteht, was zu einer unverhältnismäßigen Entscheidung zulasten des Begünstigten der Beihilfe geführt hat.