Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 juli 1991 blijkt dat met het uitsluiten van de vordering tot staking ten aanzien van intellectuele eigendomsrechten, meer i
n het bijzonder het merkenrecht, de wetgever het bijzondere beschermingsstatuut van het merkenrecht wenste af te grenzen van de algemene zorgvuldigheidsnorm vervat in de wet op de handelspraktijken : hij wilde daa
rdoor vermijden dat niet-gedeponeerde merken toch zouden kunnen wor
den beschermd tegen daden ...[+++] van namaking via de vordering tot staking bedoeld in artikel 96 van de W.H.P.C (Parl. St ., Senaat, 1986-1987, nr. 464/2, pp. 248-250).Aus den Vorarbeiten zum Gesetz vom 14. Juli 1991 wird ersichtlich, dass der Gesetzgeber mit dem Ausschluss der Unterlassungsklage hinsichtlich der Rechte am gei
stigen Eigentum, insbesondere hinsichtlich des Warenzeichenrechts, das besondere Schutzstatut des Warenzeichenrechts von der im Gesetz über die Handelspraktiken enthaltenen allgemeinen Sorgfaltspflicht abgrenzen wollte; auf diese Weise wollte er vermeiden, dass nicht eingetragene Warenzeichen doch gegen Fälschungshandlungen mittels der in Artikel 96 des HPVG vorgesehenen Unterlassun
gsklage abgesichert werden ...[+++] könnten (Parl. Dok ., Senat, 1986-1987, Nr. 464/2, SS. 248-250).