- b) alleenstaande bomen, dood of levend, van een inheemse loofsoort, gelegen op meer dan 10 meter van elke andere boom, heg, bosstrook of bosje, met een omtrek hoger of gelijk aan 40 centimeter op 1,30 meter hoogte;
- b) alleinstehende tote oder lebende einheimische Laubbäume, -sträucher oder Büsche, die in einer Entfernung von mehr als 10 Metern von jeglichem anderen Baum, Busch oder jeglicher Hecke oder Baumhecke stehen, die einen Umfang von mindestens 40 cm, gemessen auf einer Höhe von 1 M 30, aufweisen;