De verwijzende rechter stelt aan het Hof vier prejudiciële vragen : de eerste twee hebben betrekking op de mogelijke toestemming om te onteigenen door middel van het besluit van de Regering ter goedkeuring van het programma, waarin de in het geding zijnde bepaling zou voorzien, en de andere twee vragen hebben betrekking op de mogelijke vrijstelling om de dringende noodzakelijkheid met redenen te omkleden, waarin de in het geding zijnde bepaling zou voorzien.
Der vorlegende Richter stellt dem Gerichtshof vier Vorabentscheidungsfragen; die ersten zwei betreffen die etwaige Enteignungsermächtigung durch den Erlass der Regierung zur Genehmigung des Programms, die in der fraglichen Bestimmung vorgesehen sei, und die anderen zwei Fragen betreffen die etwaige Befreiung von der Begründung der Dringlichkeit, die durch die fragliche Bestimmung geregelt werde.