De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van de voormelde bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling tussen schuldeisers instellen naargelang zij een betalingsbevelprocedure inleiden in het Belgische recht of in het kader van de door de Europese Unie vastgestelde regels, waarbij de eerstgenoemden, luidens de in het geding zijnde bepalingen, ertoe zijn gehouden een geschrift over te leggen dat uitgaat van de schuldenaar, terwijl een dergelijke vereiste niet bestaat in de bij de verordening (EG) nr. 1896/2006 ingevoerde procedure.
Der vorlegende Richter befragt den Gerichtshof zur Vereinbarkeit der vorerwähnten Bestimmungen mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern sie einen Behandlungsunterschied zwischen Gläubigern einführen würden, je nachdem, ob diese ein Mahnverfahren nach belgischem Recht oder im Rahmen der von der Europäischen Union festgelegten Regeln einleiten würden, wobei Erstere laut den fraglichen Bestimmungen dazu gehalten seien, ein vom Schuldner ausgehendes Schriftstück vorzulegen, während ein solches Erfordernis in dem durch die Verordnung (EG) Nr. 1896/2006 eingeführten Verfahren nicht existiere.