Volgens de verzoekende partijen schendt artikel 3 van de wet van 7 mei 1999 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 23 ervan en met het algemeen re
chtsbeginsel van de evenredigheid van de sancties, doordat het artikel 405, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek invoert, dat bepaalt dat, behalve bij afzetting, ontzetting uit het ambt en ontslag van ambtswege, aan de betrokkene het equivalent van h
et bestaansminimum, zoals vastgesteld in de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansmi
...[+++]nimum, niet kan worden onthouden.Nach Darlegung der klagenden Parteien verstosse Artikel 3 des Gesetzes vom 7. Mai 1999 gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit deren Artikel 23 und mit dem allgemeinen Rechtsgrundsatz der Verhältnismässigkeit der Sanktionen, indem er Artikel 405 § 3 in das Gerichtsgesetzbuch einfüge, der besage, dass mit Ausnahme der Absetzung, der Amtsenthebung und der Entlassung von Amts wegen dem Betroffenen der Gegenwert des Existenzminimums gemäss dem Gesetz vom 7. August 1974 zur Einführung des Rechts auf ein Existenzminimum nicht vorenthalten werden dürfe.