Er moeten met zorg bladeren of naalden worden geselecteerd die volledig tot ontwikkeling zijn gekomen; dit geldt voor alle soorten, maar in het bijzonder voor die waarbij per vegetatieperiode meer dan één groeischeut wordt geproduceerd (bijvoorbeeld Pinus halepensis, Pseudotsuga menziesii, Eucalyptus sp., Quercus sp.). Bij Larix sp. en Cedrus sp. worden de naalden verzameld op de korte twijgen van het vorige jaar.
Bei allen Arten ist darauf zu achten, dass die Proben voll ausgereifte Blätter oder Nadeln betreffen, namentlich bei Arten mit mehreren Austrieben pro Jahr (z. B. Pinus halepensis, Pseudotsuga menziesii, Eucalyptus sp. Quercus sp.). Bei Larix sp. und Cedrus sp. werden die Proben an den letztjährigen Kurztrieben genommen.