Het feit dat de administratie de « hoofdzakelijke » verjaring van één jaar die voortvloeit uit artikel 18 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1955 niet heeft opgeworpen, impliceert dat zij ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet de « secundaire » vijfjarige verjaring die voortvloeit uit de wet van 6 februari 1970 niet meer kan verantwoorden.
Die Tatsache, dass die Verwaltung die « primäre » Verjährung von einem Jahr, die sich aus Artikel 18 des königlichen Erlasses vom 5. Oktober 1955 ergebe, nicht geltend gemacht habe, impliziere, dass sie die « sekundäre », aus dem Gesetz vom 6. Februar 1970 sich ergebende Fünfjahresverjährung hinsichtlich der Artikel 10 und 11 der Verfassung nicht mehr rechtfertigen könne.