Artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre het bepaalt dat het ontbreken van het vereiste belang van de verzoekende partij die geen toelichtende memorie heeft ingediend wordt vastgesteld, zelfs wanneer de verwerende partij geen memorie van antwoord heeft ingediend.
Artikel 21 Absatz 2 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat verstösst nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6.1. der Europäischen Menschenrechtskonvention, soweit er bestimmt, dass das Nichtvorhandensein des erforderlichen Interesses der klagenden Partei, die keinen Erläuterungsschriftsatz eingereicht hat, festgestellt wird, auch wenn die beklagte Partei keinen Erwiderungsschriftsatz eingereicht hat.