Het feit dat artikel 37 van het decreet van 22 december 1994 in werking is getreden op 1 juli 1994 vormde geen probleem, gelet op drie elementen : de terugwerkende kracht, hoezeer zij ook vatbaar was voor kritiek, kon de verzoekster haar recht op overplaatsing niet ontnemen, vermits de procedure met het oog op overplaatsingen reeds in februari 1994 diende aan te vangen en gewoonli
jk werd afgesloten, hetzij in de loop van de maand juni, hetzij in de loop van de maand juli, bij een ministeriële beslissing van overplaatsing; geen enkel besluit van de Franse Gemeenschapsregering werd genomen om op het hoger kunstonderwijs de wijzigingen toe
...[+++] te passen die het koninklijk besluit van 22 maart 1969 sedert 1969 heeft ondergaan, met inbegrip van hetgeen het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 10 juni 1993 betreft dat, voor de andere onderwijssectoren, de overplaatsingsregeling heeft vervangen door een regeling van wijziging van aanwijzing; gesteld dat een dergelijk besluit zou hebben bestaan of thans zou worden genomen, dan zou dat besluit ofwel terugwerkende kracht hebben tot 1 juli 1994, maar het is niet duidelijk wat het dienstige gevolg zou zijn van een dergelijke terugwerkende kracht, aangezien de overplaatsingsregeling voor het jaar 1994-1995 reeds in de maand februari 1994 in werking moest worden gesteld, ofwel zou het een andere inhoud hebben of een bepaling bevatten die er uitdrukkelijk in voorziet dat er geen aanleiding toe bestond de regelmatig aangevatte procedures van overplaatsing af te sluiten, en in dat geval zou het hoe dan ook niet mogelijk zijn geweest terug te vallen op de regeling van nieuwe aanwijzing, aangezien de verzoeken tot nieuwe aanwijzing reeds in de maand januari 1994 hadden moeten worden gedaan, terwijl in illo tempore per definitie de overplaatsingsregeling van kracht was.Die Tatsache, da|gb Artikel 37 des Dekrets vom 22. Dezember 1994 am 1. Juli 1994 in
Kraft getreten sei, habe unter Berücksichtigung dreier Elemente kein Problem dargestellt. Die rückwirkende Kraft, so anfällig für Kritik sie auch gewesen sei, habe die Klägerin nicht ihres Rechts auf Versetzung berauben können, da das Verfahren im Hinblick auf Versetzungen schon im Februar 1994 habe anfangen müssen und normalerweise entweder im Juni oder im Juli durch einen ministeriellen Versetzungsbeschlu|gb beendet worden sei; kein einziger Erla|gb der Regierung der Französischen Gemeinschaft sei verabschiedet worden, um die seit 1969 am königlichen E
...[+++]rla|gb vom 22. März 1969 vorgenommenen Änderungen auf den höheren Kunstunterricht anzuwenden, einschlie|gblich dessen, was den Erla|gb der Exekutive der Französischen Gemeinschaft vom 10. Juni 1993 betreffe, der für die anderen Unterrichtsbereiche die Versetzungsregelung durch eine Regelung zur Zuteilungsänderung ersetzt habe; angenommen, solch ein Erla|gb hätte bestanden oder würde jetzt verabschiedet werden, dann träfe er entweder rückwirkend bis zum 1. Juli 1994 in Kraft - der Nutzen einer solchen rückwirkenden Kraft sei aber nicht ersichtlich, da die Versetzungsregelung für 1994-1995 schon ab Februar 1994 habe in Kraft gesetzt werden müssen - oder er hätte einen anderen Inhalt gehabt oder eine Bestimmung enthalten, in der ausdrücklich vorgesehen worden wäre, da|gb zur Beendigung der regelmä|gbig eingeleiteten Versetzungsverfahren keine Veranlassung bestünde; in diesem Fall wäre es sowieso nicht möglich gewesen, auf die Regelung der Zuteilungsänderung zurückzugreifen, da die Anträge auf Zuteilungsänderung schon im Januar 1994 hätten eingereicht werden müssen, während damals per definitionem die Versetzungsregelung in Kraft gewesen sei.