Zowel de artikelen 40 en 41 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen (landgrenzen) als artikel 20 van de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (alle land-, zee- en luchtgrenzen) geven ambtenaren van een lidstaat de bevoegdheid het grondgebied van een andere lidstaat te betreden om de achtervolging van een persoon die als dader of mededader op heterdaad op een inbreuk is betrapt voort te zetten.
Sowohl nach Artikel 40 und 41 des Übereinkommens über die Durchführung des Schengener Übereinkommens, das sich auf Landgrenzen bezieht, als auch nach Artikel 20 des Übereinkommens über gegenseitige Amtshilfe und Zusammenarbeit der Zollverwaltungen, das sich auf Land-, See- oder Luftgrenzen bezieht, sind Beamte eines Mitgliedstaats befugt, die Verfolgung einer Person, die auf frischer Tat bei der Begehung von oder der Teilnahme an einer Straftat getroffen wird, auf dem Hoheitsgebiet eines anderen Mitgliedstaats fortzusetzen.