Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever ervan uitging dat een zaak slechts in uitzonderlijke omstandigheden bij de onderzoeksrechter aanhangig kan worden gemaakt op grond van het voormelde artikel 49, « daar de onderzoeksrechter en de jeugdrechter meestal gelijktijdig zijn gevat, de ene voor het onderzoek, de andere om over te gaan tot de navorsingen en om de voorlopige maatregelen te bevelen bedoeld bij de artikelen 52 en 53 » (Parl. St., Kamer, 1991-1992, 532/1, p. 20).
Gemäss den Vorarbeiten vertrat der Gesetzgeber den Standpunkt, dass der Untersuchungsrichter nur unter aussergewöhnlichen Umständen aufgrund des obenerwähnten Artikels 49 befasst werden kann, « weil der Untersuchungsrichter und der Jugendrichter meist gleichzeitig befasst werden, nämlich der eine für die Untersuchung und der andere zur Durchführung der Ermittlungen und zum Anordnen der in den Artikeln 52 und 53 vorgesehenen vorläufigen Massnahmen » (Parl. Dok., Kammer, 1991-1992, 532/1, S. 20).