Tot slot is het, mijnheer
de Voorzitter, mijn morele en institutionele plicht,
in eerste instantie jegens mijzelf, om te antwoorden op de persoonlijke aanval die de heer Catania, als enige onder de vierenvijftig afgevaard
igden die het woord hebben gevoerd, op mij heeft gedaan. Hij heeft mij voor de vierde keer gevraagd om duidelijkheid te verschaffen over mijn rol als minister van Buitenlandse Zaken ten tijde v
...[+++]an het geval Abu Omar.
Herr Präsident! Abschließend fühle ich mich nicht nur institutionell, sondern auch moralisch verpflichtet, vor allem meiner Person gegenüber, auf einen persönlichen Angriff von Herrn Catania, dem einzigen unter 54 Rednern, zu reagieren, der mich zum vierten Mal aufgefordert hat, meine Rolle als Außenminister während der Zeit, in der sich der Fall Abu Omar ereignete, klarzustellen.