115. Men wil dus weten of strengere voorwaarden dan die welke in de bepalingen van de richtlijnen zijn neergele
gd, legitiem kunnen worden opgelegd, en of de toegang tot het beroep leraar dus kan worden geweigerd aan kandidaten die de in de richtlijnen voorziene verklaring on
der ede overleggen, maar geen officieel bewijs van goed zedelijk gedrag waarin word
t bevestigd dat zij niet strafrechtelijk veroordeeld zijn
wegens ...[+++] delicten tegen kinderen.
115. Die Frage lief also darauf hinaus, ob es zulässig ist, strengere Bedingungen als in den Richtlinien vorgesehen vorzuschreiben und damit Bewerbern den Zugang zur Lehrertätigkeit zu verweigern, die zwar die in den Richtlinien vorgesehene eidesstattliche Erklärung abgeben, aber keine Bescheinigung über Ehrenhaftigkeit, moralisch einwandfreie Lebensführung sowie Nichtvorliegen einer strafrechtlichen Verurteilung wegen Vergehen gegen Kinder beibringen.