Het arrest dat het Hof op 21 maart 1995 heeft gewezen, heeft inzake verjaring een discriminatie afgekeurd die, zoals te dezen, bestond tussen de partijen in de burgerlijke rechtsvordering ontstaan uit een misdrijf, enerzijds, en de partijen in de burgerlijke rechtsvordering ontstaan uit een fout die geen misdrijf was, anderzijds, en die bovendien, steeds zoals te dezen, een paradoxaal karakter vertoonde.
Das Urteil des Hofes vom 21. März 1995 habe in bezug auf die Verjährung eine Diskriminierung getadelt, die wie im vorliegenden Fall bestanden habe zwischen den Parteien in einer aus einer Straftat entstandenen Zivilklage und den Parteien in einer Zivilklage, die auf einem nicht als Straftat eingestuften Verschulden beruht habe, und die im übrigen, ebenfalls wie im vorliegenden Fall, eine paradoxe Beschaffenheit aufgewiesen habe.