Voor de toepassing van deze verordening wordt een derde land of een LGO geacht aan een lidstaat, met inbegrip van zijn ultraperifere gebieden, te grenzen wanneer het derde land of het LGO en de lidstaat een gemeenschappelijke landsgrens delen of wanneer zowel het derde land of het LGO als de lidstaat in aanmerking komen voor een gezamenlijk grensoverschrijdend of transnationaal maritiem programma uit hoofde van ETS of een ander grensoverschrijdend, zeeoverschrijdend of zeebekkenprogramma, ook wanneer zij door internationale wateren gescheiden zijn.
Für die Zwecke dieser Verordnung gelten Drittländer oder ÜLG als an einen Mitgliedstaat angrenzende Drittländer, einschließlich seiner Gebiete in äußerster Randlage, wenn das Drittland oder ein ÜLG und der Mitgliedstaat eine gemeinsame Landgrenze aufweisen oder für ein gemeinsames Programm für die grenzübergreifende oder transnationale maritime Zusammenarbeit im Rahmen der ETZ oder für ein anderes grenzübergreifendes Kooperationsprogramm für Seeverbindungen oder ein Meeresbeckenkooperationsprogramm, auch bei Trennung durch internationale Gewässer, in Betracht kommen.