2. Wanneer er sprake is van ten minste één van de in lid 1 genoemde verzwarende omstandigheden, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 3 tot en met 6 genoemde strafbare feiten strafbaar zijn met doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen die zwaarder zijn dan de in de artikelen 3 tot en met 6 voor het basismisdrijf vastgestelde straffen.
2. Wenn mindestens einer der in Absatz 1 genannten erschwerenden Umstände vorliegt, trifft jeder Mitgliedstaat die erforderlichen Maßnahmen, um sicherzustellen, dass die Straftaten nach den Artikeln 3 bis 6 mit wirksamen verhältnismäßigen und abschreckenden Strafen bedroht werden, die höher ausfallen als die in den Artikeln 3 bis 6 vorgesehenen Strafen für die „Basisstraftaten“.