- « Schendt artikel 235 van het Wetboek van Strafvordering, geïnterpreteerd in die zin dat de Kamer van Inbeschuldigingstelling eigenmac
htig een persoon in verdenking kan stellen die noch door de procureur des Konings, noch door de burgerlijke partij, noch door de onderzoeksrechter al
s persoon tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld bestaan werd beschouwd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, samen gelezen met de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens doordat het de betrokken inverden
...[+++]kinggestelde onmogelijk wordt gemaakt gebruik te maken van de rechten bepaald in de artikelen 61ter en 61quinquies van het Wetboek van Strafvordering terwijl een persoon die door de onderzoeksrechter in verdenking is gesteld, van dergelijke rechten wel gebruik kan maken ?- « Verstösst Artikel 235 des Strafprozessgesetzbuches, dahingehend ausgelegt, dass die Anklagekammer eigenmächtig eine
Person beschuldigen kann, die weder vom Prokurator des Königs, noch von der Zivilpartei, noch vom Untersuchungsrichter als eine Person betrachtet wird, der gegenüber schwerwiegende Schuldindizien vorliegen, gegen die Artikel 10 und 1
1 der Verfassung in Verbindung mit den Artikeln 5 und 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention, indem es dem betreffenden Beschuldigten unmöglich gemacht wird, die in den Artikeln 61te
...[+++]r und 61quinquies des Strafprozessgesetzbuches festgelegten Rechte geltend zu machen, während eine Person, die vom Untersuchungsrichter beschuldigt wird, wohl solche Rechte geltend machen kann?