Artikel 2bis, § 1, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ingevoegd bij artikel 4 van de bestreden wet, bepaalt in het eerste lid ervan dat iedere persoon wiens v
rijheid is benomen, ofwel in het geval van op heterdaad ontdekte misdaad ofwel op heterdaad ontdekt wanbedrijf overeenkomstig artikel 1 van dezelfde wet, ofwel op beslissing van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 2 van dezelfde wet, ofwel ter uitvoering van een bevel tot medebrenging overeenkomstig artikel 3 van dezelfde wet, vanaf dat ogenblik
en vóór het eerste verhoor ...[+++] het recht heeft vertrouwelijk overleg te plegen met een advocaat.
Artikel 2bis § 1 des Gesetzes vom 20. Juli 1990 über die Untersuchungshaft, eingefügt durch Artikel 4 des angefochtenen Gesetzes, sieht in Absatz 1 vor, dass jeder, dem die Freiheit entzogen worden ist, sei es bei einem auf frischer Tat aufgedeckten Verbrechen oder Vergehen gemäss Artikel 1 desselben Gesetzes, sei es auf Entscheidung des Prokurators des Königs oder des Untersuchungsrichters gemäss Artikel 2 desselben Gesetzes, sei es in Ausführung eines Vorführungsbefehls gemäss Artikel 3 desselben Gesetzes, das Recht hat, sich ab diesem Zeitpunkt und vor der nächstfolgenden Vernehmung mit einem Rechtsanwalt vertraulich zu beraten.