Uit de uiteenzetting van het tweede middel blijkt dat het vierde en het vijfde onderdeel ervan betrekking hebben op de bestaanbaarheid van de artikelen 22, 23, 25, 26, 29, 2°, en 31 van de wet van 3 juli 2005 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 9 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aus den Darlegungen des zweiten Klagegrunds geht hervor, dass dessen vierter und fünfter Teil sich auf die Vereinbarkeit der Artikel 22, 23, 25, 26, 29 Nr. 2 und 31 des Gesetzes vom 3. Juli 2005 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 9 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof und mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention beziehen.