Wanneer de auteur van het beroep tot nietigverklaring bedoeld in B.6.2 aan de griffie van de Raad van State geen memorie van wederantwoord binnen de opgelegde termijn heeft doen toekomen, verplicht de in het geding zijnde bepaling dat rechtscollege onverwijld uitspraak te doen, waarbij wordt vastgesteld dat de auteur van het beroep niet doet blijken van het bij artikel 19, eerste lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten vereiste belang, onder voorbehoud van het recht van iedere partij om te verzoeken te worden gehoord.
Wenn der Autor der Nichtigkeitsklage im Sinne von B.6.2 der Kanzlei des Staatsrates nicht innerhalb der vorgeschriebenen Frist einen Replikschriftsatz zugesandt hat, schreibt die fragliche Bestimmung diesem Rechtsprechungsorgan vor, unverzüglich zu urteilen, wobei das Fehlen des durch Artikel 19 Absatz 1 der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze vorgeschriebenen Interesses auf Seiten des Autors der Klage festgestellt wird, vorbehaltlich des Rechtes jeder Partei, um Anhörung zu ersuchen.