Volgens de Ministerraad zou de prejudiciële vraag onontvankelijk zijn omdat de toepassing van de in het geding zijnde bepalingen voortvloeit uit het beginsel lex specialis derogat legi generali en omdat niet duidelijk zou zijn hoe die bepalingen artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, zouden schenden.
Nach Auffassung des Ministerrates sei die präjudizielle Frage nicht zulässig, weil die Anwendung der fraglichen Bestimmungen sich aus dem Grundsatz lex specialis derogat legi generali ergebe und weil nicht deutlich sei, wie diese Bestimmungen gegen Artikel 22 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention und mit Artikel 17 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte, verstossen würden.