De werkgelegenheid in voltijdequivalenten ("VTE") heeft grotendeels de ontwikkeling van het productievolume gevolgd (zie overweging 112), waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie, toen dat nodig was, heeft gepoogd de productiekosten te rationaliseren.
Die Entwicklung der Beschäftigung in Vollzeitäquivalenten („VZÄ“) entsprach weitgehend der der Produktionsmengen (siehe Erwägungsgrund 112); dies zeigt, dass der Wirtschaftszweig der Union bestrebt war, seine Herstellkosten der jeweiligen Situation entsprechend zu rationalisieren.