De Commissie betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis vraagt aan het Hof of voormeld artikel 28, § 5, eerste lid, het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat de termijn waarin die bepaling voorziet, ingaat op de datum waarop de Minister van Justitie de beslissing neemt die het voorwerp van het beroep uitmaakt.
Die Kommission bezüglich der Entschädigung für unrechtmässige Untersuchungshaft fragt den Hof, ob der obengenannte Artikel 28 § 5 Absatz 1, dahingehend ausgelegt, dass die in dieser Bestimmung vorgesehene Frist an dem Tag beginnt, an dem der Justizminister die angefochtene Entscheidung getroffen hat, gegen den Verfassungsgrundsatz der Gleichheit und Nichtdiskriminierung verstösst.