De verwijzende rechter wenst met de eerste prejudiciële vraag te vernemen of artikel 464/1, § 8, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 11 februari 2014, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het vertrouwensbeginsel, in zoverre de afwezigheid van een overgangs
regeling tot gevolg heeft dat voor personen die op 18 april 2014 nog in een procedure een collectieve schulden
regeling verwikkeld waren, geen totale kwijtschelding meer mogelijk is
...[+++]van de penale boeten waartoe zij vóór die datum waren veroordeeld, terwijl personen ten aanzien van wie de procedure van collectieve schuldenregeling beëindigd was vóór 18 april 2014 wel een kwijtschelding van dergelijke boeten konden verkrijgen.Der vorlegende Richter möchte mit der ersten Vorabentscheidungsfrage erfahren, ob Artikel 464/1 § 8 Absatz 5 des Strafprozessgesetzbuches, eingefügt durch Artikel 4 des Gesetzes vom 11. Februar 2014, mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit dem Grundsatz des berechtigten Vertrauens vereinbar sei, insofern das Fehlen einer Übergangsregelung zur Folge habe, dass für Personen, die am 18. April 2014 noch in einem Verfahren der kollektiven Schuldenregelung verwickelt gewesen seien, kein vollständiger Erlass der strafrechtlichen Geldbußen, zu denen sie vor dies
em Datum verurteilt worden seien, mehr möglich sei, während Per
...[+++]sonen, bezüglich deren das Verfahren der kollektiven Schuldenregelung vor dem 18. April 2014 beendet gewesen sei, wohl einen Erlass solcher Geldbußen hätten erhalten können.