Al dient ervan te worden uitgegaan dat de Grondwetgever, bij het inschrijven in 1993 van de Raad van State in de voormelde bepaling, de vereiste van een belang van de « institutionele verzoekers » om een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State in te stellen heeft willen behouden, toch heeft hij het in de eerste plaats aan de wetgever de zorg overgelaten om de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State - het hoofdstuk in de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarvan de in het geding zijnde bepaling deel uitmaakt - te regelen.
Selbst wenn davon auszugehen ist, dass der Verfassungsgeber, als er 1993 den Staatsrat in die obenerwähnte Bestimmung aufgenommen hat, das Erfordernis eines Interesses, einschliesslich auf Seiten der « institutionellen klagenden Parteien », an der Erhebung einer Nichtigkeitsklage beim Staatsrat aufrechterhalten wollte, hat er es an erster Stelle dem Gesetzgeber überlassen, das Verfahren vor der Verwaltungsabteilung des Staatsrates zu regeln - das Kapitel der koordinierten Gesetze über den Staatsrat, zu dem die fragliche Bestimmung gehört.