Het Hof stelt vast dat de activiteiten die van BTW moeten worden vrijgesteld, degene die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld en degene waarvoor dit niet mogelijk is, alsook de voorwaarden voor vrijstelling, nauwkeurig worden gedefinieerd door de inhoud van artikel 13, A, van de Zesde BTW-richtlijn en dat op grond daarvan in beginsel activiteiten niet omwille van hun commerciële karakter van de toepassing van de daarin bedoelde vrijstellingen worden uitgesloten.
The Court holds that the activities which are to be exempted, those which may be exempted by the Member States and those which may not, as well as the conditions for the exemption are specifically defined by the content of Article 13A of the Sixth VAT Directive which does not, in principle, exclude from the benefit of exemption activities which it covers on the ground that they are of a commercial nature.