Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 8 april 1965 blijkt dat de wetgever « het gespecialiseerde gerecht de grootst mogelijke vrijheid [wilde] laten in zijn keuze opdat het de maatregel met de persoonlijkheid van de minderjarige en de behoeften van zijn wederaanpassing in overeenstemming kan brengen » en dat « bij deze opsomming, waarvan de termen voldoende soepel zijn om de nieuwe methodes te dekken die ingevolge de vooruitgang van de psycho-pedagogische wetenschappen zouden kunnen t
ot stand komen, [.] generlei gradatie naar de zwaarte van de feiten te pas [komt] die door de minderjarige zijn gepleegd » (Parl. St., Kamer, 19
...[+++]62-1963, nr. 637/001, p. 8).Les travaux préparatoires de la loi du 8 avril 1965 montrent que le législateur avait l'intention de « laisser à la juridic
tion spécialisée la plus grande liberté de choix pour lui permettre d'adapter la mesure à la personnalité du mineur et aux nécessités de sa réadaptation », et q
u' « aucune idée de gradation, basée sur la gravit
é des faits commis par le mineur, n'inspire cette énumération, dont les termes sont assez souples pour recouvrir les méthod
...[+++]es nouvelles que le progrès des sciences psycho-pédagogiques viendrait à dégager » (Doc. parl., Chambre, 1962-1963, n° 637/001, p. 8).