7.6.1. Een motorvoertuig en een oplegger moeten naar beide zijden een volledige cirkel kunnen beschrijven binnen een ruimte die wordt begrensd door twee concentrische cirkels, waarvan de buitenste een straal van 12,50 m en de binnenste een straal van 5,30 m heeft, zonder dat een van de buitenpunten van het voertuig (met uitzondering van de uitstekende delen die in punt 2.4.2 voor de voertuigbreedte worden genoemd) buiten de omtrek van de cirkels komt.
7.6.1. Tout véhicule à moteur et toute semi-remorque doivent pouvoir manoeuvrer, dans chacun des deux sens, selon une trajectoire circulaire complète de 360° à l'intérieur d'une surface définie par deux cercles concentriques, le cercle extérieur ayant un rayon de 12,50 m et le cercle intérieur, un rayon de 5,30 m, aucun des points extrêmes du véhicule (à l'exception des éléments saillants visés au point 2.4.2 relatif à la largeur du véhicule) ne débordant les circonférences de ces cercles.